.
Spelt zichten, hokken en dorsen
Eind juli, begin augustus is het tijd om het koren op het land te oogsten. Vroeger heette dat 'zichten'. Het werd handmatig gedaan, met in de ene hand de 'zicht' en in de andere de 'welhaak'. Een zicht is een licht gebogen, spits toelopend mes van ongeveer 70 cm lang. Dat mes is haaks bevestigd op een vrij korte steel, in tegenstelling tot een zeis, die een lange steel heeft. Aan het einde van de steel een handvat met soms een brede plaat om de pols steun te geven. Vaak ook met een kleine leren lus, waarin de wijsvinger past. Deze zicht moest tussendoor geslepen worden. Dat werd gedaan met de strekel, een slijpstaaf die in een bepaalde hoek langs de zicht gestreken werd.
De zicht wordt gebruikt in combinatie met een welhaak, om het gemaaide koren bijeen te houden (wellen) en in een bos neer te leggen, waarna het tot een schoof kon worden gebonden.De welhaak is een houten steel met daaraan bevestigd een iets gebogen, puntige ijzeren haak van 10-15 cm lengte. Een welhaak wordt ook wel pik of pikhaak genoemd.
De schoven worden (vaak door de vrouwen) gebundeld en in 'hokken' gezet. Er gaan 12-14 schoven in een hok. De korenhalmen staan dan met de aren naar boven in een kegelachtige vorm minimaal 10 tot 14 dagen op het land te drogen. Daarna brengt de boerenwagen deze hokken naar de boerderij om ingeschuurd te worden.
Het gezichte en op het land gedroogde koren wordt weggestopt in de schuur. Het stoppen gebeurde volgens vaste regels met de halmen naar boven gericht, vanwege economisch gebruik van de ruimte en het gemak waarmee het koren vervolgens naar de dorsvloer moest worden gebracht.